Papoea's en Mariniers in Nieuw Guinea

Bij de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië naar Indonesië in 1949 ging niet het gehele Nederlands koloniale bezit verloren. Zo bleef het westelijk deel van Nieuw-Guinea behouden. Hierdoor werd dit ‘laatste stukje Indië’ de inzet van een jarenlang conflict tussen Nederland en Indonesië. Vanaf 1960 kreeg dit conflict een steeds sterker militair karakter.

Indonesische infiltranten

Na de soevereiniteitsoverdracht wilde de Indonesische leider Soekarno Nederlands Nieuw-Guinea zo snel mogelijk inlijven bij Indonesië. Dit wilde hij onder andere bewerkstelligen door het gebied te infiltreren met militairen. Na enkele kleinschalige infiltraties nam de Indonesische militaire dreiging vanaf 1958 flink toe. Hierdoor voerde Nederland de troepensterkte in het gebied op tot ongeveer 10.000 militairen. In de periode 1950-1962 zijn in totaal ongeveer 30.000 Nederlandse militairen ingezet in Nieuw-Guinea.

Vanaf 1962 krijgen de Nederlanders te maken met infiltraties van duizenden Indonesische parachutisten. Het kwam in die maanden geregeld tot gevechten, waarbij ook Nederlandse eenheden verliezen leden. De Mariniers vormden hierbij de kern van de Nederlandse parate troepen met als voornaamste taak het tegengaan en opsporen van Indonesische infiltraties.

 

Het opsporen

Het opsporen en uitschakelen van de infiltranten was allesbehalve makkelijk. Met name de nauwelijks toegankelijke oerwouden dit het eiland bedekken, vormen een serieuze uitdaging. In de dichte jungle was zicht na enkele meters al bijna onmogelijk en konden patrouilles gemakkelijk verdwalen. Ondanks een korte ‘jungletraining’ bij aankomst bleven Mariniers tijdens hun patrouilles sterk afhankelijk van ervaren Papoea-gidsen. Deze Papoea-gidsen werden ingehuurd uit lokale dorpen en hadden een immense kennis van de jungle. Zij konden bijvoorbeeld aan verbogen takje zien of er een infiltrant langs was gekomen of niet.

Het Papoea Vrijwilligers Korps

Naast lokale gidsen werd ook het Papoea Vrijwilligers Korps (PVK) op 23 februari 1961 onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht in Nieuw-Guinea, om de Nederlandse militairen in het gebied te ondersteunen. Dit Korps werd samengesteld uit Papoea’s van verschillende volken. De soldaten werden na een opleiding van zo’n zes maanden ingezet bij patrouilles om de gewapende Indonesische infiltranten te bestrijden.

Het PVK stond onder commando van kolonel der mariniers W.A. van Heuven. Als embleem koos de PVK een kasuaris (een lokale vogel) en het korpsdevies was Persevero (ik volhard). Zij werden bewapend en uitgerust met een kaki-uniform, een hoed waarvan de linker rand omhoog gevouwen was, en getooid was met het PVK-embleem en een pluim. In 1961-1962 werd het PVK onder de toegenomen Indonesische dreiging sterk uitgebreid. Naar schatting komen zes Papua-militairen bij gevechten om het leven.

Het korps blijft bestaan tot aan de bestuursoverdracht van Nieuw-Guinea aan de Verenigde Naties op 1 oktober 1962. De leden werden ontslagen. Sommigen traden later toe tot het Indonesische leger. Anderen, waaronder sergeant Ferry Awom, richtten een guerrillalegertje op: de Organisasi Papua Merdeka (OPM). Zij begonnen een strijd voor onafhankelijkheid tegen het Indonesische leger.

Verschil in uitrusting

De Indonesische infiltranten waren vaak beter bewapend dan vooraf ingeschat. Dit was een sterk contrast met de situatie tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Destijds warensommige strijdersslechts bewapend met houten speren. In jaren ‘60 was dit dus anders. De Indonesische parachutisten droegen een gecamoufleerde overal en waren uitgerust vanuit Rusland met de nieuwste AK-47: één van de eerste handzame mitrailleurs bedoelt voor de gewone soldaat. Het was de eerste keer dat NAVO troepen in het veld in aanraking kwamen met de AK.

De Mariniers daarentegen gebruikte nog steeds de enkelschots Garand en liepen rond in ongecamoufleerde beige kleurige dungaree. Een groot verschil met de Indonesiërs. Sommige Mariniers werden zelf met een bazooka raketwerper het oerwoud ingestuurd. Deze was uiteraard totaal niet geschikt voor gebruik in de dichte jungle. Gelukkig werden deze snel vervangen door een normaal of karabijn geweer.

Overdracht

Wanneer er door toenemende (gewapende) incidenten daadwerkelijk oorlog dreigt tussen Nederland en Indonesië, in combinatie met de voorbereidingen van Indonesië om een grote invasie te doen in 1962 en Nederland geen steun van bondgenoten hoefde te verwachten, worden beide partijen door de Verenigde staten gedwongen tot onderhandelingen. Nederland draagt het gebied in oktober 1962 over aan de VN die het enkele maanden later weer aan Indonesië overdroegen, middels het Akkoord van New York. In totaal kwamen in de periode 1950-1962 ruim 100 Nederlandse militairen om het leven, waaronder 12 mariniers.